Zebrapad
Ludwig Wittgenstein (1889–1951) was een Oostenrijkse filosoof die in één leven twee keer de hele filosofie op z’n kop zette. Eerst met zijn Tractatus Logico-Philosophicus, waarin hij dacht dat taal de wereld netjes in logische vakjes kon verdelen, en later met zijn Philosophical Investigations, waarin hij dat idee volledig terugnam en zei: “Nee, sorry even terug; taal is eigenlijk een verzameling spelletjes die we met elkaar spelen.”
Zijn punt: de woorden die we gebruiken bepalen niet alleen hoe we praten, maar ook hoe we denken, wat we zien en zelfs wat we níet meer zien. En daar zit meteen de link met stages: als wij het altijd hebben over “de stagiair moet zich bewijzen” of “de stagiair moet de cultuur leren kennen”, dan creëren we, zonder dat we het doorhebben, een wereld waarin de stagiair altijd de leerling is en wij altijd de meester, en zien we niet dat het net zo goed andersom kan zijn.
Wie loopt hier nou eigenlijk stage?
Wittgenstein schreef in 1953 “ Die Aspekte der Dinge, die am meisten Bedeutung für uns haben, sind durch ihre Einfachheit und Alltäglichkeit verborgen’. In de bijlage zie je het citaat bij nr 129.
Vrij vertaald zegt hij dat “wat het meest belangrijk voor ons is, ons het makkelijkst ontgaat” en hoewel hij het niet over stages had maar over bewustzijn, denk ik dat hij, als hij in een modern kantoor vol HR-beleid, onboardingmodules en overvolle agenda’s zou zijn gezet, waarschijnlijk had gedacht “ja hoor, ook hier kijken jullie dwars langs het belangrijkste heen”; inclusief opgetrokken wenkbrauw en filosofisch vragende blik (dat laatste verzin ik erbij). Want we zien de vergadertafel, het CRM-systeem, de KPI-slide, de kwalificatiedossiers van SBB en en de stagiair (met oortjes in) en een blik die zegt “ik probeer het hier te snappen”, maar niet dat de waarde van een stage vaak verstopt zit in de meest belachelijk gewone dingen zoals iemand die op dag één je naam kent, je vertelt waar de koffiemok staat, waarom je een systeemplafond hebt en “hoe gaat het echt?” vraagt zonder dat het in Outlook staat en zonder clipboard met afvinkvragen voor je neus..
En toch vinden we onszelf heel professioneel, want we hebben protocollen, een onboardingprogramma van twaalf stappen (met een app), PowerPoints met kernwaarden in gradientkleuren en formulieren die keurig afvinken of de stagiair inmiddels de bedrijfscultuur kent, waarbij “kennen” meestal betekent “zich heeft aangepast aan hoe wij het hier al jaaaren doen”, terwijl niemand ooit zegt “wij hebben iets geleerd van de stagiair” omdat dat in onze taal bijna even vreemd klinkt als “de printer werkte in één keer” of “de vergadering was eerder klaar dan op de planning”.
In ons frame is de stagiair altijd het object, de ontvanger, de spons die wij vol laten lopen met onze vaardigheden en wijsheid, maar nooit degene die ook iets kan teruggeven.
Het gekke is dat iedere docent weet dat de beste lessen juist ontstaan op het moment dat je verrast wordt door een vraag waarop je het antwoord niet weet, maar in bedrijven vinden we het meestal onhandig als een stagiair vraagt “waarom printen jullie eigenlijk e-mails?” of “waarom zijn er drie systemen voor hetzelfde boekhoudtrucje nodig?”, want dan moeten we nadenken over gewoontes die we zelf niet meer zien, net zoals je in je eigen straat niet meer opmerkt hoeveel zebrapaden er eigenlijk liggen, tot iemand van buiten je erop wijst.
Dagboek van verbazing.
Daarom is het misschien slimmer om een stagiair een “Dagboek van verbazing” te laten bijhouden waarin niet staat wat hij of zij geleerd heeft, daar hebben we de evaluatieformulieren al voor, maar wat hij of zij raar vond, of onlogisch, of gewoon niet te begrijpen, want elke observatie levert minstens twee vragen op die wij onszelf allang niet meer stellen, namelijk “waarom doen we dit eigenlijk zo?” en “wat zou er gebeuren als we het anders deden?”.
Sat zijn precies de vragen die we op heidagen graag op dure post-its schrijven onder leiding van iemand in een giletje maar die we gratis en voor niets van een stagiair kunnen krijgen.
Wittgensteins waarschuwing dat “het eenvoudigste ons het makkelijkst ontgaat” is dus geen abstract filosofisch citaat van een fronsende oude Oostenrijker met een jasje voor op een tegeltje, maar een heel praktische uitnodiging om in jouw dagelijkse stagepraktijk eens écht te kijken naar het alledaagse; naar de zebrapaden in jouw bedrijf: De koffiemok, de begroeting, de eerste vraag die iemand stelt. Wie weet blijkt dan dat niet alleen de stagiair iets leert, maar dat wij misschien wel de échte stage lopen.
Wij denken dat de stagiair van ons leert terwijl wij eigenlijk stage lopen bij de stagiair, omdat zij nog zien wat wij niet meer zien, omdat zij nog vragen stellen die wij allang niet meer durven te stellen, en omdat zij ons eraan herinneren dat het eenvoudigste niet het minst belangrijke is maar juist het meest; alleen kijken we er zo makkelijk overheen.