Rechte lijn

Stel je voor: je fietst naar huis en ineens voelt je achterwiel zwaar en log. Geen knal, geen rookpluim, maar je wéét gewoon: die band is lek. Je ontdekt het pas omdat je weet hoe een fiets normaal hoort te rijden. Of denk aan die ene sloot waar je vroeger altijd overheen sprong. Net te breed, dus flats; twee voeten in de modder en ineens weet je: o ja, dit was dus níet de bedoeling.

Daar moest ik aan denken toen ik bij een zin las van CS Lewis, ergens op Substack, tussen de meningen, memes en ‘DOE DIT VOOR 100 VOLGERS ERBIJ: “A man does not call a line crooked unless he has some idea of a straight line” (Mere Christianity, 1952). Lewis schreef dat trouwens om te laten zien dat God bestaat. Want, zei hij: als je de wereld krom noemt, moet er wel ergens een rechte lijn zijn, en die rechte lijn is God.

Ik ga daar niet in mee (rustig maar, dit wordt geen catechismusles). Maar het mechanisme is wél interessant. Je noemt iets krom omdat je weet hoe recht voelt.

En daar komt de stage binnenrijden met zn flapperende achterband. Want wanneer zeggen we dat een stage ‘slecht’ is? Pas als we stiekem weten hoe een goede stage eruit zou moeten zien. Je voelt dat het krom is om een stagiair drie weken lang etiketten te laten tellen in het magazijn. Of om ze elke dag de vloer te laten vegen). Dat voelt krom, omdat je diep vanbinnen weet dat een stage bedoeld is om te leren en serieus genomen te worden. Jij voelt dat ie band plat is. Maar een stagiair weet dat vaak nog niet. Die denkt misschien dat dit erbij hoort, dat dit “gewoon stage” is. En het effect? Voor je het weet denkt een hele generatie dat leren hetzelfde is als dweilen tot je armen vanzelf competent worden.

In dat moment voel je: er bestaat een verschil tussen hoe iets is en hoe iets zou moeten zijn

Immanuel Kant, de man van de moraal maakte dat 250 jaar geleden al tot regel. Hij schreef: “Handle so, daß du die Menschheit … jederzeit zugleich als Zweck, niemals bloß als Mittel brauchst” (Grundlegung zur Metaphysik der Sitten, 1785). Vrij vertaald: gebruik mensen nooit alleen als middel. Klinkt zwaar, maar op de werkvloer is het gewoon: zie je stagiair niet als gratis hulp. Dat voel je toch meteen?

Simone de Beauvoir zette er een relationele bril op: “C’est dans le visage de l’Autre que je découvre moi-même” (Le deuxième sexe, 1949). In het gezicht van de ander ontdek ik mezelf. En zeg nou zelf: een stagiair is de ultieme ander. Kwetsbaar, afhankelijk, soms een tikje verloren. Hoe jij daarmee omgaat, zegt alles. Neem je ze mee naar een overleg, leg je uit waarom die stickers ergens op moeten? Of laat je ze vooral koffie halen?

Aristoteles zei het al in de vierde eeuw voor Christus: “τὰ γὰρ δίκαια πράττοντες δίκαιοι γινόμεθα …” (Ethica Nicomachea). Wat er precies staat? Geen idee, ik spreek geen Grieks, maar zo staat het erin dus ik knip-plak braaf Het betekent in het Nederlands zoiets als: je leert deugd door het te doen. Je wordt rechtvaardig door rechtvaardige dingen te doen. Een stage is precies zo’n plek om te oefenen. Voor studenten, maar óók voor bedrijven. Kijk maar: Een organisatie die stagiairs alleen laat kopiëren, oefent in middelmatigheid; die van zichzelf én van stagiairs. Een organisatie die stagiairs verantwoordelijkheid geeft, oefent in vertrouwen. Zelfde verhaal, beide partijen leren iets.

Hannah Arendt gooide er in 1958 nog een schepje bovenop: “Der Mensch ist nur da wirklich, wo er handelt” (Vita activa). De mens wordt pas werkelijk door te handelen. Mooie zin, maar ook nogal onverbiddelijk. Want handelen betekent kiezen. En kiezen betekent: laat ik mijn stagiair leren, of zet ik hem even in waar ik hem nodig heb? Precies daar, in dat keuzemoment bij de printer of de projectgroep, laat je zien of je waarden alleen in de missieposter staan, of ook in je daden.

Peter Sloterdijk zei later: de mens ís een oefenend wezen (Du mußt dein Leben ändern, 2009). Wij oefenen onszelf de hele dag. En een stage is bij uitstek zo’n oefenruimte. Voor de student, maar ook voor de begeleider die geduld moet oefenen. En voor de organisatie die een sfeer moet bouwen waarin dat oefenen lukt. Sloterdijk noemt dat Sphären: Je voelt als stagiair meteen of je in een warme bubbel bent beland of in een tochtige loods waar vroeger een biermagnaat in een hokje werd vastgehouden voor een stevige som losgeld.

En dat oefenen doen niet alleen mensen, maar ook structuren. Michel Foucault liet in Surveiller et punir (1975) zien dat macht niet alleen zit in mensen, maar ook in roosters, routines en tijdschrijven. Een stagiair leert dus niet alleen van jou, maar ook van het systeem: van de targets, de Excel-sheets, de vergadercultuur.

Niklas Luhmann deed er nog een schep bovenop: organisaties bestaan uit communicatie (Soziale Systeme, 1984). Niet de missie telt, maar wat er in vergaderingen gebeurt. Een stagiair merkt sneller dan wie ook: wie altijd spreekt, wie altijd zwijgt, wie beslissingen neemt. Daarmee is een stage een stresstest van je organisatie: hoe ga je om met iemand die nieuw is, afhankelijk is en domme vragen stelt? Wie heeft de macht, wie krijgt ruimte? En wie niet?

En dan Byung-Chul Han, toch een beetje een filosofische ster van nu. Hij schreef in Die Palliative Gesellschaft (2020, Coronaboekje)): “Die heutige Gesellschaft ist eine Gesellschaft der Positivität. Sie vermeidet jede Form von Negativität.” Alles moet leuk, glad en pijnloos. Precies wat een goede stage niet is. Natuurlijk is het geen hellweek van het Korps Mariniers, of een aflevering Expeditie Robinson. Maar een stage zonder ongemak is net een Instagram-filter: mooi, leuk voor de likes maar leeg. Juist de ongemakkelijke feedback en de mislukte opdracht maken een stage waardevol. Een stage die alleen maar gezellig is, leert je net zoveel als een vakantie-folder met foto’s vol lachende mensen met te witte gebitten aan lange tafels net te oververzadigde Italiaanse dorpjes.

Søren Kierkegaard wist dat anderhalve eeuw eerder al. In Begrebet Angest (1844 alweer) schreef hij: “Angest ist die Wirklichkeit der Freiheit als Möglichkeit der Möglichkeit.” Angst is de werkelijkheid van de vrijheid, omdat ze laat zien dat alles mogelijk is. Een stagiair die voor het eerst verantwoordelijkheid krijgt, voelt precies die angst. Het is de sloot die net te breed lijkt. Je moet springen, anders blijf je aan de kant staan. Ergens anders schreef hij: “At vove er at miste fodfæstet en kort stund; ikke at vove er at miste sig selv.”Vrij vertaald: Durven is voor even je evenwicht verliezen; niet durven is jezelf verliezen.

En zo kom ik weer terug bij die platte band. Je voelt als je het hebt ervaren dat er iets niet klopt, omdat je weet hoe het hoort te voelen. Een stagiair voelt hetzelfde: als er lucht ontbreekt in de stage, als het trappen zwaar en log gaat, dan klopt er iets niet. Ook belangrijk is de manier waarop we vervolgens de stagiair leren omgaan met die platte band. Soms is het op die platte band gewoon dóórfietsen. Niet direct zuchten, afstappen en zielig in de berm gaan zitten tot iemand je komt redden. Soms is het verstandiger om even af te stappen en een stukje te lopen. Soms is het slim om helemaal niet verder te gaan maar om te keren.

Maar vanaf dat moment weet je wél hoe het verschil voelt: soepel rijden of strompelen.

Durven is je evenwicht verliezen, schreef Kierkegaard, niet durven is jezelf verliezen. Precies dat ervaren stagiairs: soms moet je springen, soms moet je wankelen. En misschien is dat wel de rechte lijn waar Lewis het over had: je voelt pas dat de band plat is, omdat je weet hoe soepel fietsen eigenlijk hoort te gaan. En precies dat is de taak van begeleiders én organisaties samen: studenten laten ervaren hoe dat verschil voelt

Vorige
Vorige

Detective

Volgende
Volgende

Afstand