Nouvelle Vague
Ik las dat de Franse producent Pierre Braunberger, de man achter de grote Franse cinema, geen hobbyfilmer dus met een Super-8 cameraatje, zei dat elke film eigenlijk uit vijf films bestaat: de film die je schrijft, cast, draait, monteert en uitbrengt. Terwijl ik dat las, dacht ik: dat idee uit de Nouvelle Vague geldt één-op-één ook voor stages.
En voor ik het doorheb zie ik mezelf aan een wankel tafeltje in Parijs zitten, rokend nota bene, alsof ik persoonlijk was ingehuurd om het personeelsbeleid van de Franse cinema uit te leggen.
Het regent in Parijs, 1963.
Niet van die romantische filmregen waar Jeanne Moreau in rondloopt, maar van die natte, zompige miezer waar je jas van klam karton lijkt en je sokken langzaam veranderen in kleine compacte aquaria voor je tenen. De Seine glijdt als een vermoeid reptiel langs de kade, de metro bromt onder mijn voeten alsof iemand beneden een oude wasmachine op centrifugestand heeft gezet, en de ober heeft inmiddels besloten dat ik kennelijk tot sluitingstijd aan dit wankele tafeltje vastgeschroefd zit.
Op mijn schrijfmachine blijft één zin zich herhalen, alsof JeanLuc Godard persoonlijk achter mij staat te mompelen:
Elke stage heeft vijf levens. Net als een film.
Niet drie. Vijf.
Alsof iemand de nouvelle vague op het HRbeleid heeft losgelaten.
De as van mijn Gauloise valt , met chirurgische precisie, midden op een personeelsreglement dat ik ergens uit een map heb getrokken. De eerste regel luidt: “De stage kan alleen plaatsvinden als wij een erkend leerbedrijf zijn voor die opleiding.” De tweede: “De organisatie zorgt voor een veilig leerklimaat.” De derde is onleesbaar, want daar brandt de as een gaatje doorheen. Ik besluit dat dit symbolisch is en laat het zo.
Vijf levens van een stage;
Nouvelle vague in het personeelsbeleid.
Stel je jouw organisatie niet voor als een strak geregisseerde Hollywoodproductie, maar als een semiimproviserende Franse filmstudio waar iedereen, al kettingrokende, heel serieus praat over “het proces” terwijl niemand precies weet wie er eigenlijk de regie heeft, en waar de koffie altijd lauw is en de printer het uitsluitend begeeft tijdens accreditatiebezoeken.
De HR-afdeling speelt de rol van producent: zij bewaken het budget, de formulieren, de woorden ‘kaders’ en ‘beleid’ (ook in hoofdletters), en spreken zinnen uit als: “We moeten hier even een procesje van maken.”
De teamleider is de regisseur: briljant in zijn vak, Rayban zonnebril, chronisch te laat, voortdurend in gesprek met “belangrijke stakeholders” in Teamsmeetings waar niemand ooit een stagiair ziet.
De stagiair is de jonge acteur die denkt auditie te doen voor À bout de souffle, maar in de praktijk belandt in een soort bedrijfsmatige variant van Les 400 coups, inclusief verdwalen in het trappenhuis met moeilijke jazz op de achtergrond. Maar zodra de eerste stagedag begint, schuift er een wolk voor de zon; niet de poëtische wolk van de trompet van Miles Davis bij Ascenseur pour l’échafaud, maar de wolk van tllicht, Outlookkalenders en een mysterieus “inwerkdocument” dat laatst is gezien rond de introductie van Windows XP.
Welkom in je eigen kleine nouvelle vague van de moderne stage. Laten we de vijf stadia van Braunberger eens langs de stage leggen.
1. De stage die je schrijft is het script op printerpapier
Zoals alle slechte ideeën begint ook de stage keurig.
Er is een functieprofiel dat leest alsof iemand een generieke vacaturetekst in een blender heeft gegooid samen met een HRhandboek en drie consultancyrapporten, waarna alle woorden “dynamisch”, “handson” en “proactief” automatisch zijn blijven plakken. Er is een stageovereenkomst, drie pagina’s lang, met handtekeningen, data, en ergens een bepaling over “een passende leeromgeving” waarvan niemand kan uitleggen wat dat precies betekent, maar iedereen voelt dat het heel verantwoord klinkt. Er is een vacaturetekst die beweert dat jullie een “lerende organisatie” zijn, omdat er ooit eens iemand een Excelcursus heeft gevolgd. Hier wordt de eerste film gemaakt: De stage zoals HR haar graag ziet: lineair, logisch, auditproof.
De stagiair als uitstekend geconstrueerd personage: leergierig, flexibel, reflectief, maar vooral niet té ingewikkeld. De begeleider is beschreven als rustig anker: altijd beschikbaar, altijd duidelijk, nooit op vakantie, nooit in een burnout of opgetrokken wenkbrauwen bij het zien van het werk van de stagiair.
Op papier is alles helder, bijna aggresief zonnig. De pijltjes in de PowerPoint lopen netjes in een rechte lijn van “intake” naar “begeleiding” naar “evaluatie”. Alsof het leven zich iets aantrekt van pijltjes.
De echte film ( de film die straks in het hoofd van de stagiair ontstaat ) staat nog niet eens op de rol.
2. De stage die je cast
De auditieruimte met koffie en existentiële plant
De camera verschuift met een artistieke jumpsuit naar de auditieruimte.
Een vergaderruimte met systeemplafond, een raam dat uitkijkt op een parkeerplaats met drie grijze auto’s, en een plant die al maanden dood is maar nog steeds water krijgt, omdat niemand wil toegeven dat dat ding het al in 1958 heeft opgegeven.
Op tafel liggen cv’s. Alle kandidaten zijn “gemotiveerd”, “sociaal vaardig” en “teamplayer”, wat in de praktijk betekent dat ze bereid zijn in te loggen op Teams zonder zichtbaar te huilen. De motivatiebrieven beginnen allemaal met “Met veel enthousiasme…”, terwijl iedereen weet dat het echte enthousiasme allang door het sollicitatiesysteem is platgestandaardiseerd tot een containerbegrip.
De stagiair komt binnen met een te strak colbertje, een zorgvuldig geoefende glimlach en het vage vermoeden dat dit gesprek belangrijker is voor zijn toekomst dan de derde act van Jules et Jim. De begeleider in spe komt binnen met een telefoon die trilt, een hoofd vol deadlines en het stille gebed dat deze stagiair “niet al te veel begeleiding nodig heeft”.
Je kiest een kandidaat.
Niet de ideale ( die komt alleen in beleidsnotities voor ) maar iemand waarvan je denkt: “Als dit misgaat, is de kans het kleinste dat het zijn eigen domme schuld is maar de onze”/Dan volgt de tweede castingbeslissing, gemaakt in een corridorgesprek bij het koffieapparaat:
College, tegen muur geleund, sigaret in de mondhoek (franse film) “Zet jij anders die stagiair op jouw afdeling, jij kunt dat wel goed met jonge mensen toch?”
En zo ontstaat de tweede film:
De stage zoals iedereen dóet alsof die wordt.
Nog steeds high energy. Nog steeds volop optimisme. Zoals in de openingsscènes van een nouvellevaguefilm waarin iedereen rookt, praat, lacht en niemand doorheeft dat de boel binnen een uur spectaculair gaat ontsporen.
3. De stage die je draait.
De set met tllicht, SharePoint en lijstjes
Dan, zonder aftiteling, zonder aftelklok, begint de draaiperiode. Draaidag 1.
De stagiair staat bij de receptie. Badge? Werkt niet. De receptioniste lacht verontschuldigend en zegt: “Dat hadden we even moeten regelen”, een zin die de stagiair tijdens de stage nog zo’n twintig keer in varianten terug zal horen.
De eerste dag is een montage van:
Te veel namen in te weinig tijd
Rondleidingen langs bureaus met mensen die “nu even geen tijd hebben, maar later zeker”
Uitleg over systemen waar de stagiair nog niet in mag, “omdat ICT dat eerst moet vrijgeven”
Er is een prachtig inwerkprogramma.
In een Worddocument.
In een map.
In SharePoint.
Waar, naar schatting, drie mensen ooit vrijwillig zijn geweest.
De begeleider pendelt intussen als een soort Nachttrein der Verloren Aandacht tussen de mistroostige stations van meetings, spoedjes en “even snel een dingetje afmaken”.
Tussendoor:
1. “Loop even met Piet mee, dan zie je gelijk hoe wij dat hier doen.”
2. “Kun jij deze lijstjes bijwerken, dan ben jij ook lekker ingewerkt.”
Hier draait de derde film: de rauwe, ongefilterde stagerealiteit.
Het is de film van planning die op papier bestaat en in het echt verdampt.
Van feedback die altijd “volgende week” komt.
Van stagiairs die aan het eind van de dag niet weten of ze goed bezig zijn of gewoon vergeten.
Dit is ook de fase waarin organisaties hun eigen hoofdrol spelen:
Beleid schrijven
Werving en selectieprocessen finetunen
Roosters, tools en systemen uitdenken
Allemaal belangrijk.
Maar de film die de stagiair later zal vertellen, ontstaat niet in die vergaderingen. Die ontstaat in dat ene moment aan het bureau, wanneer niemand komt opdagen voor het aangekondigde “inwerkblok”, en Miles Davis in het hoofd van de stagiair zachtjes inzet met een melancholisch akkoord dat nergens is gepland. Buiten drizzelt de motregen op het dak van de grijze auto’s.
4. De stage die je monteert
De nette versie in het portfolio.
Halverwege de film ( zoals altijd, nét wanneer de kijker denkt: waar gáát dit eigenlijk heen? ) verschijnt er ineens orde.
School vraagt om een voortgangsgesprek.
Iemand mailt een formulier met het vriendelijke maar dodelijke verzoek: “Kun je dit even invullen?”
Er duikt een checklist op uit een la, ooit gemaakt door de “Werkgroep Stagekwaliteit 2009”, bestaande uit mensen die inmiddels allemaal een andere baan hebben.
De vierde film begint:
De montage.
Je gaat samen zitten, de begeleider iets te gehaast, de stagiair iets te voorbereid. Jullie proberen, met terugwerkende kracht, structuur te tekenen over wat in werkelijkheid vooral bestond uit geïmproviseerde scènes en losse klussen.
De zinnen klinken bekend:
“In het begin was je nog wat afwachtend…”
“…maar je hebt mooie stappen gezet.”
“Het was een drukke periode, maar je hebt je goed staande gehouden.”
Hier worden fragmenten stilletjes uit de montage gesneden:
Bijvoorbeeld de ochtenden waarop niemand wist wat de stagiair moest doen.
Of de week waarin de begeleider “even uit de running” was.
En dan de opdracht die nooit helder is uitgelegd, maar wel braaf beoordeeld wordt met “voldoende”. Niemand weet precies waarom, maar soit.
En als het wél goed gaat, ziet de montage er ineens uit als een scène uit een Franse film. Dan is dat voortgangsgesprek geen rituele aflaat met koffie, maar een kleine montagekamer met tl-licht. De stagiair schuift op zijn stoel, jij klapt je laptop dicht (belangrijk detail), en in plaats van het standaard riedeltje “gaat goed hoor” leggen jullie de film stil op een paar concrete momenten.
Je zet als het ware het beeld op pauze:
Freeze frame: die ochtend dat de stagiair voor de derde keer met een notitieboekje naast je bureau stond.
jump cut: naar de middag waarop jij eindelijk zei: “Oké, ga zitten, we gaan het nu echt samen doen.”
De zinnen klinken anders dan in de standaard HR-versie:
“We dachten dat deze opdracht goed bij je zou passen, maar hij sloot gewoon niet aan. Dat is ónze miscast, niet jouw falen.”
“Je was niet afwachtend, je was aan het aftasten. Dat is iets anders en eerlijk gezegd best logisch.”
“Hier hebben we je onderschat/overschat. Hoe gaan we het de komende weken slimmer doen?”
In plaats van gênante scènes weg te poetsen, zet je ze juist even vol in beeld:
Die dag waarop de stagiair zei: “Ik snap er niks van,” en jij niet zuchtte, maar zei dat je dit in het begin ook helemaal niet begreep.
Dat moment waarop jullie samen besloten: “Deze taak is gewoon onzin voor jouw leerdoelen, weg ermee,” en iets beters bedachten.
De fout bij een klant die geen drama werd, maar de beste leersituatie van de hele stage.
Als je goed monteert, lijkt het een beetje op zo’n scène aan de Seine in een nouvelle vague-film: twee mensen lopen pratend langs het water, de dialogen zijn half voorbereid, half geïmproviseerd, er vallen stiltes, er wordt gelachen, en ergens halverwege verandert er iets wat je pas later doorhebt. De stagiair komt de kamer uit met niet alleen “feedback”, maar een verhaal waar hij zelf in gelooft.
Met slechte montage wordt de stage een soort bedrijfsversie van een slechte arthousefilm: iedereen voelt dat er iets mis was, maar niemand durft precies te zeggen wat.
Met de juiste montage wordt de stage geen bedrijfsversie van een slechte arthousefilm waar iedereen met hoofdpijn de zaal uitloopt, maar een film met rafelranden, een paar sterke scènes en één kantelpunt waarvan de stagiair later zegt:
“Daar, in dat gesprek, gebeurde het.
Daar werd het mijn film, niet alleen die van hen.”Met goede montage; serieuze reflectie, aanpassing van onze plannen onderweg, erkenning van wat níet liep et cetera. Zo kun je van een rommelige ervaring iets sterks maken. Niet perfect, wel eerlijk.
5. De stage die in het hoofd van de stagiair blijft
De echte première
En dan, zoals altijd, komt de laatste dag sneller dan gedacht.
Er is koffie in een mok met het oude logo.
Er is een “bedankt voor je inzet” dat oprecht bedoeld is maar licht gehaast klinkt. Er is een foto voor de interne nieuwsbrief, waar de stagiair later vooral aan zal herinnerd worden door die ene collega die met zijn ogen dicht staat.
Maar de vijfde film (de enige die er werkelijk toe doet ) draait al lang. Niet op jouw beamer. Niet in jouw HRsysteem.
Maar in het hoofd van de stagiair, waar Miles Davis of Dexter Gordon zachtjes door de scènes heen spelen, soms melancholisch, soms hoopvol, altijd eerlijker dan het evaluatieformulier.
Die innerlijke voiceover klinkt ongeveer zo:
“De eerste weken voelde ik me onzichtbaar, alsof ik per ongeluk in iemand anders’ film was terechtgekomen.”
“Mijn begeleider was aardig, maar altijd weg; ik leerde vooral zelfstandig koffie halen.”
“Of ik veel geleerd heb? Ja. Vooral hoe ik níet wil werken.”
Of: in het goede scenario:
“Ze namen me vanaf dag één serieus, ook toen ik niets wist en rare vragen stelde.”
“Ik mocht fouten maken zonder dat meteen de halve afdeling meedeed in de groepsapp.”
“Daar zou ik zo terugkomen. Daar begon het idee dat dit vak misschien echt iets voor mij is.”
Dit is de film die wordt doorverteld aan klasgenoten, als de docent vraagt: “Zou je dit bedrijf aanraden?” Of in de groepsapp: “GA DAAR NIET HEEN” of juist: “Dit was echt top, ga als je kunt.” Aan broers, zussen, ouders, die later weer tegen andere jongeren zeggen: “Een vriendin van mij had daar een goeie stage.” Aan toekomstige werkgevers, ergens, jaren later, in een sollicitatiegesprek waar iemand vraagt: “Waar heb je eigenlijk geleerd hoe je werkt?”
Dit is je echte première.
Alles ervoor was niet meer dan repetities, draaidagen, proefmontages.
De reputatie van jouw leerbedrijf komt niet uit je jaarverslag, maar uit deze innerlijke film met voiceover en een soundtrack die je niet zelf hebt gekozen.
1 t/m 3 versus 4 en 5
waar leg je de schaar?
Als we even uitzoomen; een mooie wide shot, regen tegen het raam, Miles Davis toch nog maar een keertje zacht op de achtergrond, dan zie je het patroon:
Organisaties controleren fanatiek stap 1 t/m 3.
Terwijl ze hopen op het goede verloop van 4 en 5.
Ze investeren in: Scripts: beleid, formats, leerdoelen, protocollen, of in casting: werving, selectie, begeleiders aanwijzen en ook in draaiperiode: roosters, systemen, tools, checklists. Maar ze verwaarlozen de montage: werkelijk terugkijken, hardop zeggen wat niet werkte, bijsturen terwijl de stage nog loopt en zijn ook niet meer dan een gast op de première.
En dan zijn we verbaasd dat we geen topervaringen leveren. Het is alsof je een filmstudio runt die al het geld stopt in camera’s, licht en locaties, maar de montage overlaat aan iemand die toevallig handig is met PowerPoint en zegt: “Ik plak het wel even aan elkaar in m’n pauze.”
Dus, als je topervaringen wilt…
Als je wilt dat stagiairs later ( ergens, tussen een eerste baan, een tweede studie en een iets te dure huurwoning in) terugdenken en zeggen:
“Daar, bij dat bedrijf, daar begon het echt voor mij… dan is de belangrijkste vraag niet: Hebben we ons beleid op orde?
Beleid is niet meer dan de openingsscene. Nodig. Maar niemand blijft zitten voor alleen de eerste vijf minuten.
De echte vraag is:
Waar leggen we onze focus als we topervaringen willen: Bij de eerste drie films die wij zorgvuldig maken of bij de laatste twee films die de stagiair onherroepelijk vertelt?
In de geest van de nouvelle vague betekent dat:
Minder doen alsof het script heilig is
Meer kijken naar wat er werkelijk voor de camera gebeurt
Minder vergaderingen over “het proces”
Meer gesprekken met de stagiair over “hoe het voelt”
Terug naar de scene aan de cafetafel.
Buiten tikt de regen nog steeds tegen het raam. De metro zucht. De ober veegt demonstratief om mijn tafeltje heen.
Mijn Gauloise is op, de espresso koud, maar de schrijfmachine tikt met Parijse koppigheid nog één zin:
Elke stage heeft vijf versies.
Alleen de vijfde blijft leven.
De rest?
Decorstukken.
fin.
Meer weten hoe jouw script een mooie film wordt? Check de stagebooster.
